Oplossing tegen criminaliteit

Hoe herkent men een crimineel, en wat te doen tegen iedere vorm van criminaliteit. Journalistiek/Zelf-hulp boekje, 25 bladzijden lang. (Je zult het boekje vanaf het begin moeten lezen anders is niet te begrijpen wat er in staat). Qua moei- lijkheidsgraad is het boekje alleen te begrijpen door volwas- senen, -daar het hogere rechtskunde betreft-, maar qua moreel gehalte is het ook geschikt voor jongeren.

Een historie van wet,

de eeuwen der koningen.

Of: hoe wordt iemand in deze tijdsperiode koning
of koningin, -in alle ernst bedoeld-, overal op de wereld.

Koningschap, Kunst en Propaganda tactieken.

Het kunstzinnige aan dit boekje is, is dat het geschreven is in een nieuwe literaire stijl, en dat dit boekje bevat een definitie van Kunst (versus een definitie van gefaalde ofwel slechte Kunst).

Inhoud, ter inleiding van het boekje

Het stuk is 24 (A4) pagina's lang.

Het stuk valt onder de categorie rechtskunde en onder de categorie kunst.

Qua moeilijkheidsgraad is het alleen geschikt voor volwassenen, -daar het hogere rechtskunde betreft-, maar qua moreel gehalte is het ook geschikt voor jongeren.

Het onderwerp van het stuk is zeer moeilijk te beschrijven. Het stuk is semi-literair en is met opzet raadselachtig geschreven, met de bedoeling dat de lezer zelf raadt welk van de inhoudende onderwerpen het werkelijke onderwerp van het stuk is bedoeld te zijn. Het stuk omvat de volgende onderwerpen: definitie van prostitutie, definitie van de kunst, definitie van fascisme, gedwongen doodstraf, vrijwillige doodstraf, zelfmoord, geld, hoe herken je een crimineel, definitie van criminaliteit, liegen, stelen, verkrachting, moord, monniken, roddel, ziekten, de oudtijdse Duivel, seks, democratie, dictatuur, republiek, Amerikaanse talkshows, clandestiene fascistische organisaties in Nederland, definitie van snuff-porno, oorlogsregels door de tijden heen, (hoe je er wel mee moet omgaan als je denkt dat jouw buurman een aapmens is of anders je moeder).

Het stuk is geen dagboek, geen brief, geen proza, en geen journalistiek stuk maar is geschreven in een nieuwe schrijfvorm.


Om geschikt te zijn voor publicatie is uit de volgende tekst weggelaten hoofdstuk 1 en 2 (zijnde het motief van de schrijfster en de onderwerpkeuze van de schrijfster) en begint het onderstaande verhaal nu met hoofdstuk 3.

...Hoewel ik mij nog niet kan verplaatsen in de reden waarom volwassenen zouden willen doden, omdat ik daar zelf nog te jong voor ben, lukt het mij wel om daarin de volgende motieven te onderscheiden, omdat ik mij interesseer voor gerechtelijke zaken.

...Gewelddadige clandestiene films en pornofilms afkomstig uit landen die in een sociale sfeer verkeren van voor en/of na een burgeroorlog. Hoewel het maatschappelijk optreden daar volgens mij geen directe overeenkomst treft met de manieren van doen in Nederland, lijkt het mij zinnig om hier te omschrijven wat naar mijn opvattingen wel een aantal overeenkomsten zijn tussen de zogenaamde beschaafde en minder beschaafde landen, qua algemene tendens ten aanzien van de definitie omtrent persoonlijke vrijheid en plicht ten opzichte van medeburger, staat, en grondwet die met elkaar afgesproken is. Of preciezer: omtrent de definitie van persoonlijke vrijheid versus de definitie van misdadig gedrag.


Hoofdstuk 3

Deel 1.1. De oudtijdse rechtsgang

Naar ik gelezen heb in de historie is het in gebruik zijn van de doodstraf als niet-militair middel in de Westerse landen uitgeraakt, maar was het voor de 17e eeuw nog algemeen, volgens de naar mijn mening volgende voorwaarden en omstandigheden.

De doodstraf gold standaard op een misdaad van verkrachting en/of moord. Verondersteld werd oudtijds dat men zijn of haar gedragsregels (gerechtsregels) ten opzichte van zijn medemens had aangenomen volgens de muntsoort die men gebruikte in commercie, (en welke munt men soms zelf ook als sieraad bij zich droeg), en dat men deze gedragsregels deelde met de andere mensen binnen deze munteenheidsgroep. Dit was een afgesproken regel binnen de gehele maatschappij. Wat gezien werd als geschikt menselijk gedrag en als ongeschikt menselijk gedrag voor het individu, verschilde in opvatting tussen de verschillende munteenheidsgroepen die naast elkaar bestonden in de maatschappij.

Deze verschillende munteenheidsgroepen werden oudtijds provincies genoemd. Als men nu binnen zijn provincie werd gevangen op een daar geldende misdaad, (door de daar eigen politie), werd men berecht door de daar eigen rechters, en werd er een procedure gestart welke ik verderop zal beschrijven.

Enerzijds stond de muntsoort symbool voor de afgesproken gedragsregels ten opzichte van elkaar onderling: van handelsbetrekkingen en goederenprijs, naar familiewetten en huwelijkse plichten, tot en met de grondwetsrechten van het individu, zoals ook heden zulks bij het gerechtshof zijn bepaald. Maar meer dan dat maakte deze muntsoort van een provincie een eenheid omdat de muntsoort binnen een provincie daar wettelijk het enig geldige betaalmiddel was, en er niet op directe wijze betaald kon worden tussen de verschillende andere provincies in de maatschappij. Als men wilde handelen in een zijn niet-eigen provincie, moest men eerst langs het grenskantoor zijn geweest om zijn eigen munten om te wisselen (waarbij men dan minderwaardig werd geacht als zijn muntsoort minder goud of minder wisselmunten opleverden dan die van de provincie die men binnen wilde gaan).

Er is bekend dat de verschillende provincies der burgerij, en de kloosterorde, en het beroep der zeevaarders, elk hun eigen muntsoort droegen en hanteerden.

Men kon overigens ten alle tijden van lidmaatschap van een provincie veranderen, en migreren naar een gebied waar een andere muntsoort heerste, als de gedragsregels daar meer aanspraken. Dit kon men doen door zijn goud in te wisselen voor de andere munt, of door het gratis aannemen van ten minste een munt afkomstig van een lid van de nieuwe groep om zo toegelaten te worden tot deze gemeenschap met zijn rechten en plichten.

Men kon ook zelfs ten alle tijden zijn eigen provincie stichten. Dit laatste proces hield in (slechts) dat men burgers wierf om met elkaar samen te gaan wonen en werken onder een nieuwgekozen gemeenschappelijke munteenheid.

Men kon pas voor het eerst strafbaar lid worden van een leefgemeenschap met een munteenheid, met de aanvang van de geslachtsrijpheid (gemiddeld 21 jaar). Men kon dan voor zichzelf een leefmaatschappij ofwel provincie uitzoeken door het gehele land, om daar te gaan leven, maar men kon ook kiezen voor de groep waarin men geboren was. In het laatste geval werd dan de muntsoort van moeder op dochter doorgegeven en van vader op zoon, en overigens betrof het dan meestal hetzelfde exemplaar munt wat de ouders zelf van hun ouders hadden gekregen. En in dit geval was de handelssoort gelijk een merkteken van het volk waartoe je behoorde, en werd men geacht bij het aannemen van de geboortemunt bij de aanvang van zijn volwassenheid, ofwel zijn ras voort te zetten ofwel op dat moment voor het eerst een nieuw ras te stichten.

Hoewel naar ik aanneem de handel en wandel in het leven van een individu zijn of haar eigen verantwoordelijkheid werd geacht, werd het binnenkomen in een gevestigde groep toch nooit de verdienste geacht van het individu, maar werd er van uitgegaan dat een individu het altijd aan een al bestaand lid van een groep dankte dat hij kon toetreden tot deze groep. En daarom werd de groepsidentificatie munt van een individu, indien afkomstig uit de geboorte groep, ook wel een moedermunt genoemd, en indien uit een zelf uitgekozen maatschappij afkomstig een koningsmunt genoemd. (Van de scheepvaart is mij bekend dat hun admiraal door hun ook wel eens moeder werd genoemd).

Concluderend, mijns inziens, bepaalde dus de geldvorm die men gebruikte, -zolang men ermee handelde-, aan welke leefregels men zichzelf diende te houden en wat voor principes men droeg.

Deel 1.2. De oudtijdse rechtsgang, in de burgergemeenschappen

Nu vervolg ik met het beschrijven van de rechtsprocedure. Nadat een persoon gevangen was geweest op een misdaad door politie en voor de rechters werd gebracht, werd hem daar gevraagd of hij nog de autoriteit van de rechters of zijn munteenheids-gemeenschap accepteerde. Zo ja, dan werd de persoon berecht, namelijk er werd hem uitgelegd hoe hij de groepsregels had gebroken en welke straf erop stond. Accepteerde de persoon het vonnis, en betuigde hij op deze manier spijt aan zijn medeburger, dan kon nadien in geval van een erg vergrijp ook de doodstraf uitgevoerd worden. Weigerde hij echter het vonnis, of had hij al eerder de autoriteit van zijn rechters afgewezen, dan werd hij buiten de groep geplaatst door zijn muntenbezit af te nemen in ruil voor dezelfde hoeveelheid goud. Hiermee kon de persoon toegang verkrijgen tot acceptatie in een nieuwe gemeenschap met een andere munteenheid, of men kon ook direct een eigen provincie stichten door direct in het gerechtshof een eigen nieuwe munt te laten slaan. (Dit naar ik aanneem vooral indien de rechtszaak een vooral rechtskundige twist was geweest). En kon men direct daarna beginnen met kiezerswerving en ronddeling van de nieuwe muntsoort, zodat deze persoon direct een eigen provincie kon stichten, waar dan zijn nieuwe wet zou gelden. (Zie het Nederlandse spreekwoord: "daar wordt muntgeslagen"). Ook kon een breker van de wet de gemeenschap uitdagen (vooral indien een rechtskundige twist), om hun wet na hun vonnis te kunnen herschrijven, ofwel pogen de gemeenschap te dwingen de nieuwe wet van de misdadiger aan te nemen. In dat geval werd er tijdelijk een nieuwe munt geslagen en een nieuwe provincie gesticht, en moesten zijn ex-medeburgers partij kiezen tussen het oude recht en het nieuwe van de voorlopig banneling, en verdeelde het dorp zich in tweeën (inclusief verhuizingen en al). Na een bepaalde afgesproken tijd (een jaar of zo) naast elkaar geleefd te hebben, kwam men bijeen en woog men de graanprijs of goudwaarde of zo van de oude munt op tegen die van de nieuwe, en indien de nieuwe meer waard bleek dan de oude, (een rijkere provincie gebleken), werd de nieuwe wet aangenomen in de oude groep, en ging iedereen weer bij elkaar wonen. Maar was het zo dat de provincie van de voorlopige banneling, minder rijk uitkwam dan de oude provincie dan was de banneling gewoon weer strafbaar onder het oude recht, en ging dit oude recht zijn loop weer verder.

In het geval dat een veroordeeld ex-lid van de gemeenschap na zijn banning terug wilde keren tot zijn oude gemeenschap, dan kon hij alleen worden toegelaten (bij de stadspoort) indien hij zijn rechters en de wachtende beoordeling of de wachtende bestraffing nu wel accepteerde, ofwel respecteerde. In geval van een ernstig vergrijp zoals verkrachting of moord kon de terugverwelkoming in de groep dan dus gepaard gaan met een doodstraf op het schavot van die gemeenschap. Op deze manier kon de terugkomer, net zoals een veroordeelde die spijt had gekregen van zijn misdaad na het gerechtelijk vonnis, ook eenzelfde straf ontvangen, om op deze manier te kunnen blijven horen bij de groep waar hij zijn misdaad had gepleegd.

Probeerde echter een veroordeeld ex-lid terug te keren tot de gemeenschap, zonder banning noch de beoordeling of de straf van de gemeenschap te accepteren, dan werd de persoon behandeld als een aanvallende buitenprovinciaal en werd hij bij terugkeer tot de gemeenschap, (of al bij het verlaten van het gerechtshof), door het militair recht verder behandeld, namelijk door de soldaterij van die gemeenschap mogelijk uitgezet en bij gewelddadig blijven mogelijk geëxecuteerd. Op deze manier hoorde de ex-banneling ook nog steeds bij deze groep, maar dan als een vreemde aanvaller. Namelijk het maakte oudtijds uit op wiens grondgebied een persoon was geëxecuteerd.

Deel 1.3.1. De oudtijdse rechtsgang, via de kloosterorde

In alle gevallen bij afstraffingen door politie en rechters van de burgerij, ook als de veroordeelde zijn recht om van provinciale identiteit te veranderen al afgewezen had, had de kloosterorde (anders dan de burgers) nog vrij toegang tot de veroordeelde. De veroordeelde kreeg nog een verplicht bezoekje van de dichtstbijzijnde priester, met diens poging hem te redden van straf of van de doodstraf, door hem te overtuigen toe te treden tot de kloosterorde.

Voor hedendaagse opvattingen waren er een paar opvallende verschillen tussen de rechten en plichten in de burgergemeenschappen en die in de kloosterorde. Deze zal ik hier volgend beschrijven. Ten eerste waren de burgergemeenschappen in Europa naast elkaar gesitueerd per munteenheid, maar fungeerde de kloosterorde echter als een enkele gehele vrije provincie verspreid over heel Europa, met vestigingen in elke burgerprovincie, met ook een eigen enkele en niet in de steden of provincies verhandelbare munteenheid. Ten tweede had iedere burgergemeenschap als eigenschap erbinnen elkaars arbeid of talent te belonen met een toename in geldbezit en daarnaast, -en daarmee-, met een toename in status. De gehele kloosterorde echter, wat voor beroep iemand daar ook uitvoerde, (ook als men daar niet werkte), van non tot Kardinaal, verdiende exact eenzelfde loon, niet gemeten naar rangen en standen.

De provincies werden vroeger Koninkrijken genoemd, en naar ik gelezen heb waren deze Koninkrijken vroeger samen gegroepeerd onder een leidende Keizer. En de verschillende Keizerrijken of landen waren samen gegroepeerd in Europa onder een leidende Kardinaal, welke Kardinaal dan als het ware direct de enige koning was van de kloosterorde. (Overigens, om het ambt te onderscheiden droeg een koning ten teken van zijn maatschappelijke positie een kroon, een keizer droeg twee kronen (bovenop elkaar en bijeen gehouden door middel van een stoffen hoed), en een kardinaal droeg drie kronen (bovenop elkaar en bijeen gehouden door een stoffen mijter).).

Mijns inziens zou destijds de redevoering van een priester, die bij de burgerij een gevangene bezocht, ongeveer het volgende kunnen hebben bevat: "Wat voor fout u binnen uw groep ook heeft gemaakt, om uw verloren eer en status daar te kunnen herstellen omtrent talenten in de familie of beroep, bij ons zult u zo'n fout niet meer hoeven herhalen want wij achten elkaar allen gelijk, en leven op het laagst wedijverige niveau wat men van elkaar zou kunnen willen verwachten. Er is bij ons geen plaats voor wedijver in de familie want mannen en vrouwen leven gescheiden, en bij ons is geen wedijver in beroep want wij worden niet verschillend betaald, en geen wedijver in bezit want dat verzamelen wij niet".

Deel 1.3.2. De oudtijdse rechtsgang via de kloosterorde, de Duivel, en criminaliteit

Van een heel andere noot kan ik misschien nog toevoegen, dat de priester naast dit mogelijk ook nog een meer psychologisch gesprek voerde met een gevangene. Namelijk oudtijds werd gedacht dat er een bepaald type nachtmerrie ontstond na het ontkennen van het eigen geweten, anders dan het normale type nachtmerrie, en deze nachtmerrie werd destijds geassocieerd met een sage over de Duivel.

Er werd namelijk oudtijds van uitgegaan dat een misdadiger zijn slechte daad verrichtte door ontkenning van een huidige negatieve situatie in zijn leven waarin hij zelf ergens in gefaald was, waarbij hij pretendeerde succes te mogen zoeken op een vervangend vlak of een statussymbool, een vlak wat slagen op dat vorige vlak achterhaald zou doen lijken. Nadat de misdadiger zijn "vervangend succes" zou hebben behaald, zou hij (de nacht erop volgend) eerst een prettige droom krijgen over zijn geslaagde activiteit, maar deze droom zou daarna overgaan in een droom waarin hij zijn vervangende handeling aan het verrichten leek te zijn juist met die persoon, (of de plaats van die persoon), welke hij door middel van dit vervangende gedrag nu net wilde vermijden, waarna de droom door de aanwezigheid van deze persoon over zou gaan in een nachtmerrie. Over de moord-misdadiger werd gezegd, dat als hij in zijn dromen of in het echt, terugkeerde naar de plaats van zijn misdaad, hij dan eerst vreugde ervoer maar daarna de verschijning van zijn gedupeerde zag overgaan in die van zijn werkelijke vijand, waar hij door zijn instelling niet tegen had wilde vechten, waarna de droom zou eindigen met angst. De oude sage over de Duivel vertelde dat, op het moment dat zo'n slechte-daad-bevredigingsdroom overging in de nachtmerrie, de Duivel naast het bed van de dromer kwam zitten om daar te kunnen genieten van de angst van de dromer, welk plezier de Duivel kwam halen als loon, voor het via zijn verleidingskunst aanzetten tot ijdel gedrag bij de mensen. (Men zei destijds dat een persoon een slachtoffer werd van dit fictieve figuur van de Duivel, en van deze nachtmerries, door "luiheid, ijdelheid en trots", omdat die persoon te vroeg in zijn of haar leven (geldelijk) gewin zou hebben willen halen uit zijn of haar (toekomstige) talenten).

Deze nachtmerrie van de slechtaard bracht hem geenszins op het goede pad, want op deze manier opnieuw geconfronteerd met zijn eerste angst, zou hij dan nog meer reden zien om zijn "vervangend gedrag" te moeten herhalen. Hiermee overeenstemmend vind ik een uit meer eigentijdse bron (psychologische studie) gevonden volgende omschrijving van het gedrag van de misdadiger: Na het elke keer opnieuw terugvallen in hun "vervangend gedrag", gaan de daarop volgende dromen met glorie en genoegen van de misdadiger steeds korter duren voordat de nachtmerries weer intreden. Waardoor de misdadiger in de loop der tijd, een steeds toenemend grotere vervangende status of vervangend gedrag gaat zoeken, in zijn poging zijn eerdere gevoel van voldoening weer terug te kunnen winnen, zodat hij in de loop der tijd tot steeds grotere wandaden gaat vervallen tegenover zijn medemens.

Oudtijds gold dat dit type nachtmerrie alleen voor een misdadiger -door het vermijdend gedrag- een steeds terugkerende en verergerende situatie zou zijn, maar niet voor een rechtgeaard mens welke niet zijn of haar eigen angsten had genegeerd. Daarom liep in oudtijdse toneelstukken de Duivel rond met het rond fluisteren van verkeerd advies welke daar alleen aansloeg bij mensen met valse trots, en was hij daar altijd alleen de schrik van, en eng voor, de slechtaard en nooit die van de onschuldige.

Interessant lijkt mij hier bij te voegen, dat de beschrijving van dit "oudtijds" misdadig gedrag mijns inziens overeen lijkt te komen met een in onze tijd besproken gedragtype afkomstig uit Amerikaanse talkshows, daar genoemd "gedragsverslaving". Dit wordt daar naar ik mij herinner als volgt omschreven. :"Goed zijn in een bepaald ding, maar als je jezelf moet bewijzen op een ander vlak, deze nieuwe eis niet op tijd opmerken omdat je in jouw leven te veel bent gaan vertrouwen op jouw andere talent, en daarmee het nieuwe vereiste probeert te compenseren. En dat je door middel van jouw gevoel van bevrediging op dit vlak waarin je goed was, andere vlakken in het leven waarin je minder succesvol bent probeert te negeren met het (onbewuste) doel het gevoel te krijgen dat jouw leven in het heden toch succesvol is. En dit alles zodanig, dat je jouw talent blijft aanhangen uit te oefenen met de verwachting nog steeds hetzelfde plezier te ervaren wat je eerst bij die activiteit ondervond, lang nadat je dit plezier eigenlijk al verloren hebt en over die activiteit heen gegroeid bent).

Ter zijdelingse informatie breid ik hier uit het onderwerp betreffende nachtmerries van misdadigers, zoals deze oudtijds gedefinieerd waren. In bronnen uit deze tijd (psychologische studies), heb ik gelezen betreffende moordenaars, dat zij na een verloop van tijd herhaaldelijk geprobeerd te hebben hun probleem te negeren door middel van een vervangend gedrag, zij uiteindelijk hun twee gedragingen gaan associëren met elkaar. Zij gaan uiteindelijk op meer directe wijze een vervangend gedrag zoeken via hun gedupeerden dan eerst, en op meer directe wijze een oplossing van hun probleem via hun gedupeerden verwachten te kunnen vinden. Namelijk, vlak voor ze de moord toebrengen vragen ze de gedupeerden bijvoorbeeld serieus of deze iets weten tegen ruzie met zo'n persoon die de moordenaar jarenlang probeerde te vermijden door een doder jegens anderen uit te hangen, ook als de gedupeerden niet direct daarmee te maken (lijken te) hebben gehad. Omdat het jarenlang zo goed voelde om steeds een slachtoffer te gaan zoeken na ruzie te hebben gehad met de persoon die hun eerste nachtmerries had ontlokt, gaan de misdadigers in hun hoofd die twee zaken door elkaar halen.

Deel 1.3.3. De oudtijdse rechtsgang, via de kloosterorde, vervolg op deel 1.3.1.

Nu vervolg ik hier mijn beschrijving van de oudtijdse rechtsgang via de kloosterorde.

Het was oudtijds ten alle tijden mogelijk voor de gewone burger om toe te treden tot de kloosterorde, mits men daarbij de munt van de orde overnam en alle rechten en plichten die daaraan verbonden waren. En daarnaast kon men ten alle tijden als men een misdadig gedrag had gepleegd maar (nog) niet langs zijn burgerlijke rechters wilde gaan, een (voorlopig) onderdak vinden bij de kerk, om toe te treden tot de orde of om aan de priester advies te vragen betreffende men zijn of haar misdadig gedrag. (Ik acht het mogelijk dat hiervandaan het nog aan ons bekende principe van de biecht in de kerk is gekomen). Verder gold oudtijds dit recht om hulp of advies te zoeken bij de kerk, ook voor iemand die een gedupeerde van een misdaad was geworden, als hij of zij daarbij de dader van de misdaad niet aangegeven had bij zijn of haar groepsgenoten. (Als men bijvoorbeeld twijfelde aan de schade van de misdaad). Want oudtijds werd men binnen de burgerij geacht zich misdadig te gedragen als men niet voldeed aan de burgerlijke plicht misdadigers aan te geven. En verder nog was het oudtijds ook de gewoonte dat iedere burger die op enig moment in zijn of haar leven twijfel ervoer omtrent de juistheid van zijn eigen motieven of daden, ten aanzien van familie aangelegenheden of ten aanzien van carrière aangelegenheden, dat hij of zij tijdelijk of langer inwoning ofwel retraite kon nemen in een van de kloosters in de buurt, om daar zijn of haar leven te kunnen overdenken voor weer te her-migreren naar de burgerij.

Ook bij een aankomende provinciestichter (Koning), -zij het voortgekomen uit ambitie of zij het voortgekomen uit misdaad was het de gewoonte dat de kloosterorde deze een aanbieding deed tot hen toe te treden, om op deze manier te proberen te voorkomen dat deze provinciestichter in de toekomst geen plaats zou vinden in de maatschappij. Daarnaast had de kloosterorde, in de vorm van de priester of de Kardinaal, ook een hiermee vergelijkbare taak om aankomende volwassenen, waarvan verwacht werd dat ze binnen de burgergemeenschap-pen nog geen passend werk zouden kunnen vinden doordat zij voor de toen gangbare cultuur een te origineel talent zouden bezitten, een voorlopig onderdak en inkomen aan te bieden. Want men ging er van uit dat als de gerechtelijke kanten van een nieuw beroep niet goed uitgewerkt waren, deze persoon in zijn volwassenheid onder -of overbetaald zou gaan worden, wat een onrechtvaardige geldverdeling onder de beroepen zou doen ontstaan en daarmee een risicovolle economische situatie, waarmee niemand gebaat zou zijn. Want men vreesde anders dat deze beroepsmisdadigheid andere misdadigheden zou doen ontstaan binnen de provincies en dan de economie binnen de provincies langzamerhand zou vervallen. Hieruit is mijns inziens in Nederland ons jaarlijks traditioneel feest van Sint-Nicolaas voortgekomen. Want bij de beschrijvingen omtrent de oorsprong van dat feest staat mijns inziens vermeld, dat "er een belangrijke Kardinaal was lang geleden, die verschillende jonge mensen gered had van een uitzendbaantje, door hun zijn munt aan te bieden om bij hem te komen werken". Mijn verwachting omtrent de gouden en zilveren chocolade munten voor de Nederlandse kinderen is, dat juist niet de afbeelding van de Nederlandse koningin erop zou horen te staan, maar die van de kloosterorde van weleer.

Deel 1.4. De oudtijdse rechtsgang, in de burgergemeenschappen, vervolg op deel 1.2.

Hier vervolg ik met een verdere beschrijving van het stadsrecht. Tussen de steden in waren er rondtrekkende bendes misdadigers die (na hun banning) het vrije leven hadden verkozen en niet opnieuw een deel van een provincie waren geworden met een munteenheid. En op deze manier uitgesloten van handel, alleen nog bedelden en stalen van reizigers. Zodra zij bemerkt waren aanwezig te zijn binnen een provincie, werden ze door de provinciale soldaterij van aldaar verjaagd (of geëxecuteerd indien er moordenaars tussen zaten). Overigens, ook het gehele aan de steden aansluitende landschap behoorde de provincies ofwel de Koninkrijken toe. Rondtrekkende reizigers werden aldus door de misdadigers mogelijk beroofd tot en met vermoord. Maar leden van de kloosterorde werden met rust gelaten, want de gramschap van deze schurken was tegen hun ex-burgers gericht waartegen zij hun eerste misdaad hadden gepleegd, en niet jegens de kloosterlingen. En het is mijns inziens zelfs mogelijk dat de schurken de leden van de kloosterorde vermeden uit angst, om wat mogelijk betrekking had op wat ik hiervoor beschreven heb betreffende de oudtijdse algemene opvattingen omtrent het symbool van de Duivel, waarvan de kloosterorde (naar ik las) oudtijds gedacht werd verstand te hebben.

Betreffende de opinies van de rondtrekkende bendes misdadigers over hun ex-stedelingen zowel over de kloosterlingen, meen ik gelezen te hebben (maar dit onderwerp herinner ik mij niet met zekerheid), dat zij beide groepen minachten. Dit omdat deze beide groepen volgens de vrije misdadigers een "moeder" zouden lijken te aanbidden : de stedelingen door de daar geldende maatschappelijke onderlinge patriarchale posities (de Koning), en de kloosterorde door hun geloof in God. En ik meen gelezen te hebben dat de bendes zich achtten als enige zich te tonen geen moederskindje te zijn, aan de hand van hun vrije levenshouding. En zelf acht ik het mogelijk dat het stelen en moorden op reizigers diende als straf op de reizigers om de reizigers het echte leven zonder "moeder" aan te leren. De kloosterlingen werden door de misdadigers beoordeeld iets slimmer te zijn dan de burgers, omdat zij een God aanbaden in plaats van een mens, maar werden daarnaast inconsequent gevonden, door naast hun zogenaamde geestelijke levenswijze zich verlaagd lijken te hebben door het gebruiken van het "aardse" geld.

Overigens, inzake de stadsstraf oudtijds op stelen: leugenaars en dieven werden naar ik meen gelezen te hebben per definitie uit de steden gegooid. Dus ik neem aan dat de straf hierop juist banneling was, maar het fijne weet ik niet hiervan.

Deel 2. De tegenwoordige tijd

Het laatste moment in de West-Europese geschiedenis dat (naar ik weet) een vrij man een nieuw Koninkrijk stichtte, dat wil zeggen met een geheel nieuwe wetvorm, en zijn eigen nieuwe muntsoort rondbracht om burgers te werven, was rond het jaar 500; het laatste moment dat een nieuwe provincie door een "misdadiger" werd opgericht vanuit een gerechtshof in Nederland, was ongeveer in de 17e eeuw. (Ik meen dat het Utrecht betrof).

Statenkundig bezien, lijkt mij dat uit het voorgaande verhaal geconcludeerd kan worden dat uit de Europese geschiedenis zal blijken, dat door het op deze manier op lange termijn gerechtelijk bepaald naast elkaar bestaan van verschillende menselijke levenswijzen, (waar de traditionele provinciale -en landsgrenzen dus waarschijnlijk uit zijn ontstaan), en via concurrentie testen, in de praktijk en dus niet in de theorie, welke menselijke leefregels en gedragsnormen uiteindelijk het meest geldelijk profijt zouden opleveren voor alle inwoners van de maatschappij. Het lijkt mij dat verwacht kan worden dat in het Europese verleden in de loop der tijd, misschien met onderlinge migraties, en misschien ook met mogelijk elkaar nadoen, uiteindelijk die provincies in West -Europa het grootst werden ten opzichte van andere provincies, die als eigenschap hadden de rijkste munteenheid te bezitten met de rijkste groepslidinwoners. Welk testend systeem, naar mijn inschatting, voor het heden de oorsprong moet zijn geweest van het huidige statenstelsel en de huidige grondwetten voor in ieder geval Europa, Amerika, en de Sovjetunie.

Waarbij mijns inziens het vroegere Keizerrijk zich tegenwoordig vergelijkt met wat nu een Republiek wordt genoemd, (wat wij heden kennen van bijvoorbeeld de Verenigde Staten), want deze bestaat ook uit een leider met een aantal verschillende provincies (of "staten") met elk een afzonderlijke rechtsstelsel. En waarbij mijns inziens het vroegere Koninkrijk zich tegenwoordig dan vergelijkt met een Democratie en een Dictatuur, want deze beide bestaan ook uit een leiding of regering met een enkel voor het geheel der inwoners geldend rechtsstelsel.

Voor ik nu verder ga met beschrijven hoe deze historisch ontstane situatie mijns inziens de huidige levensbeschouwelijke en politieke situaties heeft doen ontstaan betreffende misdaad en straf in de landen met een (voormalige) burgeroorlog, wil ik eerst nog verder gaan om uit mijn voorgaande verhaal en uit andere bronnen, op meer direct sociaal niveau, te onderzoeken wat enkele gangbare definities zijn omtrent de persoonlijke vrijheid van het individu versus misdadig gedrag ten opzichte van medeburger en staat.

Eerst nu vervolg ik hier met een aantal stukjes passend bij dit onderwerp, van een mij meer persoonlijke beschouwing.

Deel 3.1. Enkele maatschappelijke gangbare definities van rechtschapen gedrag versus misdadig gedrag, op meer direct sociaal niveau

Volgens mij kun je uit de voorgaande beschrijving van de oudtijdse rechtsgang, op meer direct sociaal niveau, binnen de menselijke handelswijzen steeds twee terugkerende mechanismen herkennen: zijnde ten eerste het mechanisme van de competitie, ten tweede het mechanisme van de concurrentie.

  1. Bij de competitie wedijveren verschillende individuen (binnen een groep) met elkaar wie het best is in de gedeelde bezigheid of overlevingstechniek, en ontvangt de winnaar het meeste respect en beloning van de groepsleden. De verliezer kan bescheiden worden of zich terugtrekken. (Mijns inziens c.q. het gezegde "kan een andere baan gaan zoeken").
  2. Bij de concurrentie wedijveren verschillende individuen met elkaar, (maar ieder afzonderlijk van elkaar), om welke van (twee) verschillende overlevingstechnieken uiteindelijk het meest zinvol zal blijken in het leven. De strijdende leden zitten hierbij niet bij elkaar in de buurt, en de verliezer zal uit het leven verdwijnen ofwel "weggeconcurreerd" worden zonder dat het noodzakelijk is dat de twee partijen elkaar daarvoor hoeven te ontmoeten.
Mijns inziens kan een aardig voorbeeld waarin deze mechanismen te herkennen zijn gevonden worden uit enkele Nederlandse levensbeschouwelijke radiopraatprogramma's. Die beluisterend meende ik namelijk wel eens bemerkt te hebben een wederzijdse minachting tussen zogenaamde "intuïtief voelende" mensen en zogenaamde "rationeel denkende" mensen. Beide groepen leken mij hierbij wel eens negatief commentaar geuit te hebben op de andere groep uit welke leek dat men beide de andere partij minder in staat achtte het leven te begrijpen.Wat mij bij dit voorbeeld opviel is dat beide partijen, mijns inziens, de indruk gaven hun commentaren wel eens, in plaats van richting de luisteraars van hun eigen groep, ook naar de luisteraars van de andere partij richtten. Zodat het mij toescheen dat de beide groepen hier de verborgen wens lieten blijken, de andere anders geaarde partij aan te willen passen of te willen verbeteren. Indien dit laatste door mij juist waargenomen was, scheen het mij toe dat deze situatie onder gangbare opvattingen een competitie genoemd zou kunnen worden; daar men zich leek te meten onder een gemeenschappelijke noemer zijnde: "het leven begrijpen". Maar, omdat er afgezien van deze wederzijdse interesse in elkaar, niet daarnaast uit deze kritieken bleek dat deze twee groepen van te voren met elkaar afgesproken hadden zich met elkaar te meten onder eenzelfde noemer, maar er eerder sprake was van uit eigen initiatief als buitenstaander kritiek op de andere groep te leveren, (en mijns inziens zelfs soms eerder sprake was van als buitenstaander stiekeme kritiek op de andere groep te leveren), scheen het mij dat deze situatie onder gangbare opvattingen een concurrentie genoemd zou moeten worden. Omdat het bij een concurrentie erom gaat dat buitenstaanders zich met elkaar meten. Zodat ik hierbij de indruk kreeg dat deze situatie genoemd kon worden: "een verwarring tussen twee concurrenten (vreemden) die allebei menen met elkaar in competitie te moeten zijn (gelijken). Zodat ik deze situatie volgens mijn intuïtie heb willen categoriseren onder: "een typerend democratisch (Nederlands) cultureel verschijnsel".

Dit voorgaande onderwerp brengt mij hier op een interessante mogelijke definitie van het woord "roddel". Namelijk, ik stel hier, aan de hand van het voorgaande, dat "roddelen" is:
Een kritische uiting van een persoon-1, betreffende een persoon-3, gemaakt in de richting van een persoon-2, van competatief doel met persoon-2 om in de sociale kring van persoon-2 te kunnen stijgen in waarde, maar daarbij vertrouwend op een blijvende concurrerende band met persoon-3 om bij deze persoon-3 een vreemde te kunnen blijven, zodat persoon-1 kan vermijden met deze persoon-3 in de clinch te komen. Maar met daarbij de hoop van persoon-1 dat hij of zij het op deze manier toe heeft kunnen laten schijnen bij persoon-2, dat hij of zij wel deze persoon-3 in de competitie binnen groep-2 heeft verslaan. Zodat persoon-1 mijns inziens hoopt zonder strijd met enig iemand bij groep-2 te kunnen blijven horen. Want onder roddel word volgens mij gangbaar verstaan niet: "wegkeurende kritiek uiten binnen een competitie met als doel een strijd aan te zetten", maar gangbaar verstaan wel: "wegkeurende kritiek om een ander uit de weg te kunnen maken, op directe wijze (en dus ook zonder bewijslast), zonder confrontatie, om juist een strijd te kunnen vermijden". Want een echte roddelaar(ster) vermijdt mijns inziens ten alle tijden uit te komen voor zijn of haar kritiek jegens iemand, wat volgens mij namelijk anders een strijd zou uitlokken.

Mijns inziens zijn er in ons huidige sociale klimaat drie typen van ruzie bekend die een mens met een ander mens kan voeren, en die wil ik hier volgend beschrijven. Maar eerst het volgende: naar ik inschat treedt het verlangen van een mens een ander mens te doden niet op bij een van de typen ruzies afzonderlijk, maar treedt het verlangen te doden wel op, en alleen dan op, indien twee van die vormen van ruzie per abuis door elkaar gevoerd worden. Dit laatste beschrijf ik later, eerst beschrijf ik hier volgend de mijns inziens in het heden in het Westen algemeen bekende drie typen van ruzie (wedijver) tussen mensen.

Ten eerste de competitie, min of meer vredelievend, waarbij men gewin onderling hiërarchisch verdeeld, en een ieder groepslid krijgt wat.

Ten tweede de concurrentie, min of meer ongeïnteresseerd in de ander, waarbij men gewin naast elkaar om bewerkstelligd, en zich niet om de andere partij bekommert als die niets meer heeft.

Ten derde de co-dependance, vermeld in Amerikaanse talkshows. Dit wordt mijns inziens geacht te zijn een zelfvernietigend en anderen lastig vallend gedrag. In het Nederlands vertaald: wederzijdse afhankelijkheidsrelatie. En mijns inziens als volgt te definiëren: "uiterlijk is er een competitie gaande tussen twee partijen, maar innerlijk is er een verborgen concurrentie gaande".

Het lijkt hier bij de ruzies van een co-dependance alsof de twee partijen met elkaar willen communiceren, maar eigenlijk gedragen de beide partijen zich als vreemden ten opzichte van elkaar, en hebben zij beiden onbewust hun communicaties gericht jegens mogelijk toehorende derden, (mijns inziens hun eigenlijke competitieve groep). Hopende op een dag vanuit die toehorende hoek bijval te ontvangen vanwege hun minachting jegens hun partner in de co-dependance, die in waarde lager gevonden wordt dan zichzelf, om op deze manier van deze partner af te proberen te komen zoals in de zin van een concurrentie. Het elementaire bij de co-dependance is, dat beide (of alle) partners dit gedrag vertonen en dit gevoel hebben, maar dat beide (of alle) dit niet van elkaar weten, omdat zij beiden nooit opgemerkt hebben welke maatstaven de andere partij gebruikt om mensen te beoordelen. Namelijk, beide leden van de co-dependance hebben de toon van kritiek herkend komende vanaf de ander, maar niet naar de woorden van de ander geluisterd. En hebben zodanig niet in de gaten dat hun beider maatstaven, om mensen te beoordelen, of betreffende doelen in het leven, (en dus hun beider eigenlijke competitieve groepen) niet met die van de partner overeenkomen. En door vervolgens in hun communicaties met de partner, van de ander af komende desinteresse of "niet luisteren" te verwarren met schijnbaar van de ander af komend "onbegrip" over hun eigen "juistheid" in een zaak, en daarmee met schijnbaar van de ander af komende onkunde betreffende de zaak, beoordelen zij hun partners steevast als zijnde de minderwaardige in hun relatie. En als gedurende lange tijd, het arriveren van de aansluitende correcte (competitieve) groep uitblijft, of als gedurende lange tijd deze individuen geen kansen in hun levens treffen om hun kennissenkring uit te breiden, blijven deze twee partijen binnen de co-dependance zich bij elkaar houden uit tweede keus. Bij gebrek aan keuze naar een meerwaardiger vriend, houden zij de partner in de co-dependance bij zich, vanwege de mogelijkheid deze te kunnen minachten vanwege het altijd "onjuist hebben", om zo in hun kansloze leven nog in ieder geval enige trots op zichzelf te kunnen voelen. In de waarneming van een onwetende buitenstaander lijkt de co-dependance een (vredelievende) competitie, omdat de deelnemers ervan -hoewel ze ruzie blijven houden (wedijver)- toch met elkaar om blijven gaan en bij elkaar blijven. Maar achter de schijn voor de buitenstaander, hopen beide partners aan de co-dependance ieder apart, dat op een dag hun partner, door zijn eigen "domheid", uit hun directe omgeving zal verdwijnen, zoals bij een (gedesinteresseerde) concurrentie hoort.

Mijns inziens treedt de wil tot doden op -per ongeluk - indien twee van deze drie vormen van ruzie met elkaar verwart worden. Namelijk wanneer dan: een partij geacht wordt een concurrerende partij te zijn maar zich perse competitief op blijft stellen ten opzichte van de andere partij (concurrent). Als een ex-deelnemer aan een competitie verlangt de regels op zijn oude plek binnen de competitie te veranderen; en dus eigenlijk concurrerend te vervangen, door een concurrerend stel regels op te dringen zonder dat de waarde van deze nieuwe leefregels ten opzichte van de oude leefregels van de competitiegroep eerst zijn getest via de weg van de concurrentie. Dan krijgt de ontvanger van deze "vernieuwende" kritiek de gewaarwording dat deze gever diens plaats in het leven wil innemen, zijn bestaan op die plek wil elimineren, omdat een concurrerende groep, (c.q. ander overlevingsmechanisme ofwel "beroepsgroep"), gezet dreigt te worden (door de ex-competent) over de ontvanger heen. Als een concurrent dus vals lijkt te spelen door zich competitief op te stellen tegenover een concurrent, en met zijn vak de groep van de competitie probeert te vervangen in plaats van te concurreren, dan zullen de deelnemers aan de competitiegroep zich bedreigd voelen door de opdringerige buitenstaander, en zullen zij deze opdringer proberen te stoppen de zaak te "vernietigen" door zelf jegens hem de eerste slag toe te brengen.

Hier voeg ik een stukje toe betreffende partijvorming. Volgens mij laat normaal gesproken een persoon zich alleen wat zeggen, qua kritiek of advies of compliment, door leden van zijn eigen kring. Want ik denk dat men binnen een kring verwacht verstand van hetzelfde te zullen hebben omdat men samen een doel deelt.

En ik heb daarom het vermoeden dat het zelfs mogelijk geacht zou kunnen worden, dat indien een persoon(1) een ander persoon(2) persoonlijk benaderd, door kritiek op hem uit te oefenen, -zij het om hem iets te geven, zij het om hem te straffen-, maar daarbij helemaal vanuit het niets bij deze persoon(2) opduikt, men dan altijd als onderliggend motief kan verwachten ofwel dat deze persoon(1) denkt (al) lid te zijn van de sociale kring van persoon(2), ofwel dat deze persoon(1) zich via dit gedrag toegang wil verschaffen tot de kring van persoon(2). En dat persoon(1) in beide gevallen persoon(2) als persoon respecteert en op hem vertrouwt, omdat deze persoon(1) zich al verwant voelt aan de sociale kring van persoon(2) en aan het sociale type van persoon(2). En dat persoon(1) bij zijn bemoeienis met persoon(2) mogelijk al kan denken (in alle naïviteit) voor persoon(2) het beste aan het regelen te zijn omdat hij deze persoon(2) dan al als zichzelf beschouwd.

Deel 3.2. De cultuur der misdaad

Hier volgend wil ik nu bijvoegen enkele door mij uit literatuur gelezen opvattingen betreffende: definities van wat echte criminaliteit is.

Aardig vind ik om hier volgend te citeren uit een bepaald oud toneelstuk (Mozart), in welk stuk ik voorlopig zinnigheid zie, met helden en schurken erin, en daarin de hier volgende (los naar mijn herinnering) geciteerde, intrigerende tekst: Namelijk, dat:

"een leugenaar die bij het luisteren tegen zichzelf liegt, dit doet omdat deze leugenaar de ontvangen boodschap inschatte van aan lager persoon gericht te zijn dan hij zichzelf vindt te zijn; dat een dief iets neemt, dit doet omdat hij verwachtte dat zijn gedupeerde dingen weggaf aan te veel verschillende mensen; dat een verkrachter iets geeft, dit doet omdat hij verwachtte dat zijn gedupeerde te veel verschillende dingen aannam", en mijn gissing betreffende de verdere tekst: "dat een moordenaar verwachtte dat zijn gedupeerde verkeerd werkte door te veel verschillende taken aan te nemen of door te veel verschillende taken uit te delen."
Filosoferend over deze tekst kan ik mijns inziens twee interessante conclusies trekken, die ik hier volgend zal proberen weer te geven.

Ten eerste lijkt mij, dat als men deze geciteerde mening voor waar aan zou kunnen nemen, dit zou inhouden dat een hier beschreven misdadiger zelf wel rechtvaardig oftewel geschikt probeert te handelen. Maar, mij lijkt een veroordeel gemaakt door zulk een misdadiger dan alleen nog van een zogenaamd rechtvaardig veroordeel te onderscheiden, door middel van het wel of niet aanwezig zijn van een controle van de beoordelende partij of de verdachte partij wel geïnteresseerd is (door deze misdadiger) op zijn gedrag beoordeeld te worden. Namelijk, doordat zulk een misdadiger als het ware een aansluiting maakt op het vermeende gedrag van zijn gedupeerde, (door zoals in het toneelstuk staat "als dief te nemen van een door hem verdachte gever, als verkrachter te geven aan een door hem verdacht neemster, etc.), lijkt het mijns inziens alsof deze misdadiger niet te probeert het gedrag van zijn "verdachte" te verbeteren. (Oudtijds werd namelijk in de maatschappij een persoon die betrapt was op een misdaad in de ban gedaan ofwel uitgestoten uit de groep). Waardoor het mijns inziens lijkt alsof zulk een misdadiger zich door zijn gedrag toont zich geen deel uit te vinden te maken van de sociale kring of de sociale groep van zijn vermeende verdachte (gedupeerde), of zich minstens toont zijn "verdachte" gedeeltelijk te ontwijken. Wat bij mij de indruk wekt dat bij zulk een misdadiger een concurrerende instelling aanwezig moet zijn. En ik verwacht zelf, door zijn afstandelijke en ongeïnteresseerde houding zulk een misdadiger ook wel niet gecontroleerd zal hebben of zijn tegenpartij wel geïnteresseerd is door hem beoordeeld te worden, omdat de misdadiger zich lijkt te gedragen alsof hij zich tot een andere sociale groep vindt te behoren dan zijn verdachte.

Maar anderzijds lijkt het mij dat zulk een misdadiger zich ondertussen gedraagt alsof hij wel vindt te horen tot de sociale kring van zijn "verdachte", omdat hij anderzijds wel iets van de vermeende verdachte zijn sociale aanwezigheid in het leven nodig lijkt te hebben. Namelijk, op ieder denkbaar menselijk sociaal niveau, van leugen tot en met moord, wisselt hij uit met zijn "verdachte". Wat mijns inziens alleen het geval zou kunnen zijn inzake een competitie. Doordat zulk een misdadiger verkiest om te (blijven) gaan met zijn "verdachte" in plaats van deze te willen bannen, vind ik dat de misdadiger ofwel hypocriet lijkt in zijn uitgesproken negatieve kritiek op zijn "verdachte", ofwel dat hiermee aangetoond is dat deze misdadiger zelfdestructief is in dat hij of zij gedragingen in zijn medemens enerzijds weg keurt maar anderzijds deze zelf in stand blijft houden. Mijn tweede conclusie daarom is hiermee, dat zulk een misdadiger, door het in eigen handen nemen van het strafrecht buiten zijn "verdachte" om, juist een wil laat blijken om juist niet te straffen.

Overigens herinnert dit onderwerp mij eraan, -en misschien interessant om hier te vermelden-, dat in de door mij iets bespiedde en door mij hier eerder naar verwezen fascistische kring in Nederland, naar mijn indruk, de houding daar aanwezig leek te zijn dat bij het beoordelend onderzoeken op Nederlandse burgers, deze burgers zowel schuldig bevonden werden door de fascistische organisatie voor het plegen van een misdaad als wel voor het vrij laten gaan van een misdaad in zijn of haar directe omgeving. En ik kreeg de indruk dat de burger zowel dood eindigde als men "betrapt" was op het doen van een misdaad als wel "betrapt" was op het laten gaan van een misdaad.

Een verder nog vermeldenswaard citaat uit het oude toneelstuk waaruit ik net citeerde vind ik het volgende:

"als een misdadiger het eenmaal voor elkaar gekregen heeft bij iemand een misdaad te plegen, heeft de misdadiger daarna de neiging zijn misdaden op die persoon toe te laten nemen in de volgende vergrotende volgorde: na gelogen te hebben over tegen zichzelf over de gedupeerde en die gedupeerde accepteerde dat dit gebeurde, probeert de misdadiger hem te beliegen; na belogen te zijn geweest en dit te hebben geaccepteerd werd men bestolen, na bestolen te zijn geweest en dit te hebben geaccepteerd werd men verkracht, na verkracht te zijn geweest en dit te hebben geaccepteerd werd men vermoord" (door de kornuiten).
En in het toneelstuk stond betreffende dit verder nog dat:
"als een persoon bij een misdadiger eenmaal verdacht werd van tegen zichzelf te hebben gelogen, over wat iemand tegen hem had gezegd, of als men zich eenmaal had laten beliegen door een ander, dat de mening van een misdadiger dan was dat de persoon net zo goed dus meteen vermoord mocht worden, door een ieder die hiervan wist".
En mijn indruk wat betreft de Nederlandse criminele fascistische organisatie was dat daar, indien een burger deze vergrotende neergaande lijn onderbrak, door de misdadiger wel weg te bannen uit zijn leven na ergere misdaden, maar nog steeds verdacht werd door de fascisten van een eerdere fout zoals uit domheid een ander persoon te hebben misverstaan, deze burger dan voor hypocriet werd aangezien, en toch nog suïcidaal gedacht werd te zijn uit assertiviteits-slapte, en werd men toch nog vermoord door deze organisatie.

Als derde citaat uit het oude toneelstuk wil ik nog vermelde het volgende. "Als misdadigers elkaar ontmoeten beoordelen ze de andere misdadigers steevast op de leeftijd van elkaar met een combinatie van de vergrotende volgorde van het "liegen tegen zichzelf en liegen tegen de ander (rol van het kind), stelen en verkrachten (rol van echtelieden), moorden door te verwijderen en moorden door iets op te dringen (rol van de beroepsmatige mens)."." Daarmee werd naar ik mij herinner het volgende bedoelt. Stel dat een aantal "executeurs" (lees: moordenaars van het verwijderende type) binnen een criminele organisatie een jongere man moeten interviewen voor de baan van "inkoper" (lees: dief), dan schijnt de schrijver van het oude toneelstuk bedoelt te hebben dat bijvoorbeeld deze "executeurs" steevast aan de "inkoper" zullen vragen of het hem bij zijn recentste "karwei" gelukt is via zijn diefstal aan zijn gedupeerden op te dringen (verkrachten), omdat de dief hier jonger is dan de moordenaars, en misdadigers volgens de schrijver strikt denken in de volgorde van de hiervoor genoemde vergrotende trap. Maar het hilarische schijnt overigens te zijn dat alle misdadigers zelf dit gedrag niet van de andere misdadigers verwachten. Om dit voorbeeld te vervolgen, zal de dief als hij aan de beurt is om te praten, aan de moordenaars vragen of het hun gelukt is via de moord iets aan hun gedupeerden op te dringen (verkrachten), omdat hij van alle misdadigers ouder dan hem, net als de anderen, verwacht dat zij bij ontmoeting met hem, de dief, alleen maar een graad boven hem verwijdert kunnen zijn, in dit geval dus ook verkrachters.

Als vierde en laatste citaat uit het oude toneelstuk is het volgende, en leek mij aardig te vermelden:

"wie liegt hoopt dat het omgekeerde van de bewering waar is".

Deel 3.3. Vervolg op "definities van rechtschapen versus misdadig gedrag, op meer direct sociaal niveau" (deel 3.1.)

Uit mijn voorgaande onderwerp over oudtijds recht en uit mijn voorgaand onderwerp over competitie versus concurrentie, kan ik mijns inziens een stelling poneren over wat in iemands gedrag tekenen zouden kunnen zijn die op intuïtieve wijze aanwijzen of iemand een echt criminele inslag heeft.

Waar het mij namelijk om lijkt te draaien, zou kunnen zijn de vraag: "op wiens terrein komt een persoon de baas spelen".

Bijvoorbeeld een vragende baas, dat wil zeggen in gebiedende vorm vragen of op vragende toon iets gebieden lijkt mij schijnheilig. Ik denk namelijk dat als een persoon de baas uithangt en dus daarvoor aan iemand op gebiedende toon iets zegt, maar daarbij verwacht dat de ander het leiderschap over moet nemen door de baas iets terug aan te bieden, de baas hulp te geven, of zelfs de baas iets terug moet gebieden; dat wil zeggen als iemand de baas uithangt en daarbij verwacht dat de ander hem hiervoor iets moet aangeven in plaats van de baas zelf, dat het volgens mij een duidelijk teken moet zijn dat deze baas-persoon een echt criminele inslag heeft.

Zo'n voorbeeld als "de vragende baas" heeft naar mijn intuïtie als oorzaak het omdraaien van de geef/neem relatie die tussen mensen ontstaat. Dit "omdraaiende" gedrag , treedt bijvoorbeeld ook op volgens mij bij onder andere deze volgende gedragingen:

  1. De Vragende Baas: iemand die denkt aan het gebieden te zijn als hij op gebiedende toon aan iemand uitleg vraagt betreffende de zaak van die ander, al of niet gepaard gaand met zich fysiek verheffen boven de aangesprokene.
  2. De Vragende Stellinggever: iemand die een stelling tegenover een partij poneert en denkt deze stelling aan die ander aan het bewijzen te zijn als deze ander het tegenovergestelde van die gegeven stelling niet aan de Stellinggever kan bewijzen. Al of niet gepaard gaand met een zich fysiek verheffen boven de ontvanger van de informatie.
  3. De Belangrijkste Vreemdeling: iemand die de baas speelt over iemand die hij voor het eerst ontmoet. Namelijk, als de ontmoeting geregeld is door derden, neemt de bazige persoon aan dat de nieuwe persoon het minst te bieden zal hebben in de komende relatie, omdat er over deze nieuwe persoon gesproken was tegenover de Belangrijkste Vreemdeling zonder diens bijzijn nog, waardoor de Belangrijkste Vreemdeling de indruk kreeg dat hij en de derden over die nieuwe persoon aan het roddelen waren, welk geroddel de (slappe) nieuweling dan toegelaten leek te hebben omdat hij daarna "toch nog" bij de Belangrijkste Vreemdeling langs is gekomen. Al of niet gepaard gaan met een zich fysiek verheffen boven de nieuweling.
  4. De Gebiedende Onderdaan: iemand die de baas speelt over iemand die hem verzorgd en denkt op deze manier iets aan het krijgen te zijn in plaats van verhuld iets aan het aan te bieden te zijn. Op gebiedende toon om iets vragen, of op gebiedende toon over een tekort klagen bij een verzorger, al of niet gepaard gaand met een fysiek buigen van de Gebiedende Onderdaan.
  5. Een gunst vragen aan iemand die voor het eerst ontmoet wordt. Mijns inziens mogelijk een combinatie van de Gebiedende Onderdaan en de Minst Belangrijkste Vreemdeling. Al of niet gepaard gaand met een fysiek buigen.
Dit soort gedragingen zijn naar mijn intuïtie allen tekenen van een echt criminele inslag, zodat mijns inziens een persoon die dit soort gedragingen vertoont, (naast de irritantheid van deze zijn sociale gedragingen), volgens mij met zekerheid vermoed kan worden ooit eerder in zijn of haar leven minstens een van de volgende criminele gedragingen te hebben vertoont: liegen, stelen, verkrachten, en/of vermoorden.

Ik schat in dat het type mens uit deze voorbeelden, waarin de geef/neem relatie omgedraaid wordt, via deze manier expres de geef/neem relatievorm probeert tegen te werken. Mogelijk lijkt mij dat de geef/neem menselijke omgangsvorm, die in dit soort voorbeelden ten grondslag ligt, sommige mensen een "smerig" bijgevoel geeft, omdat zij zelf lijkt mij mogelijk verkeerde ervaringen hebben gehad in een geef/neem relatie met derden, zodat deze mensen het mogelijk hun "schone" plicht vinden dit soort relatievormen bij voorbaat schadeloos te maken door de relatievorm om te draaien.

4.1. Fascisme, inleiding

Hier nu wil ik verdergaan met omschrijven wat mijn overdenkingen zijn ten aanzien van de groep mensen die mij aanvalt.

Naar ik aanneem hebben de mensen die mij in het heden op paranormale wijze lastig vallen, zich in hun doen en laten beïnvloeden door clandestiene sex en/of geweldsfilms, afkomstig van de door mij eerder genoemde ondergrondse Nederlandse crimineel-fascistische organisatie, en die verkregen zijn van, of nagedaan zijn van, films uit landen waar recentelijk burgeroorlogen zijn geweest.

In deze landen waar een burgeroorlog is geweest, of een burgeroorlog chronisch voortsleept, is mijns inziens een tendens aanwezig om op veel kleinere schaal en veel frequenter dan wij in het Westen gewend zijn de doodstraf uit te voeren, als nasleep en voortzetting van het fascistisch bewind dat daar voerde.

Fascisme is naar mijn mening in elke tijd aanwezig en op iedere plek daar waar mensen geldinkomsten aan het herverdelen zijn. En heeft mijns inziens als bron en doel te her-definieren wat de maatschappelijke rechten zijn van een individu betreffende geldinkomsten. Mijns inziens zijn fascistische ideeën in iedere maatschappij continu aanwezig, en komen ze daar tot uiting in de vorm van uitgesproken minachtingen jegens bepaalde groepen binnen een maatschappij, welke groepen binnen die maatschappij in competitieve zin de mindere geacht worden te zijn ten opzichte van andere groepen binnen die maatschappij. Zolang nu de "minder waard geacht zijnde groep" aan de inkomensondergrens van deze maatschappij zich bevindt, is er mijns inziens van agressie jegens deze "mindere groep" geenszins sprake. Dit komt mijns inziens omdat het laagste inkomen in een maatschappij beschouwd wordt enerzijds als terecht zijnde voor een minderwaardige groep, en anderzijds als een natuurlijke en leerzame straf voor minderwaardig zijn. Maar in beide gevallen het vooral wordt beschouwd als een juiste maatschappelijke orde. Oorlogszuchtig fascisme treedt mijns inziens daarom alleen dan op, indien een groep in een maatschappij al lange tijd geminacht wordt, en aan de inkomens ondergrens van de maatschappij leefde, maar deze groep opeens een mate van inkomen bereikt vergelijkbaar met het inkomen van burgers die een lange tijd hoge status binnen die maatschappij genoten, op vooral een onverklaarbare of onuitlegbare manier.

Van de minder Democratische landen in Oost -Europa en andere gebieden, is in het Westen bekend dat daar burgeroorlogen zijn geweest. Maar zelf heb ik het idee dat een tendens naar een eerste burgeroorlog in West -Europa, aangrenzend aan deze gebieden, ook aan het groeien is geweest, en sinds ongeveer de jaren-50. En deze tendens is mijns inziens in Nederland zichtbaar geworden sinds de jaren-70, toen porno en snuff in Nederland uit het clandestiene circuit naar voren kwamen en door de maatschappij "getolereerd" werden. Het verband mijns inziens tussen een fascistische beweging en porno- en geweldsfilms afkomstig uit clandestiene burgerlijke bron, zal ik verderop pas uitleggen.

Een verborgen opkomende fascistische beweging in Nederland, en dus een afkeer van de democratie in ons land, is mijns inziens mogelijk ontstaan sinds de "tweede wereldoorlog". Omdat mogelijk sindsdien, na de Nederlandse overgave aan de Duitsers, bepaalde burgers in Nederland niet langer meer vertrouwen durfden hebben in de Nederlandse autoriteiten -overigens niet hetzelfde als: in de Nederlandse doelstellingen-, omdat men mogelijk reageerde op het feit dat de hoogste gerechtelijke autoriteiten in Nederland, zijnde de politie en de soldaten, de directe (fysieke) macht over de burger uit handen hadden gegeven aan het buitenland. Zodat mijns inziens, vanaf toen, bepaalde Nederlandse burgers prefereerden de Nederlandse politionele en politieke macht in eigen handen te nemen.

Het door mij vermoedde verband tussen een fascistische beweging en porno- en geweldsfilms afkomstig uit clandestiene burgerlijke bron, zal ik nu hier volgend proberen uit te leggen.

Mijn mening betreffende de huidige porno -en geweldsfilmindustrie over de gehele wereld, is dat een aantal verschillende clandestiene publicatiegerichte bewegingen door elkaar zijn gaan lopen, waarbij de verschillende groeperingen daarbinnen zelf niet opgemerkt hebben dat dit gaande is, en dat zelfs sommige makers binnen de industrie zelf niet eenduidig werken.

Ik zal proberen dit aan te tonen en een aantal verschillende doelstellingen en groeperingen binnen de porno- en geweldsfilmindustrie hier volgend te beschrijven. Maar al voor dit, probeer ik, (naar mijn opvattingen), het doel en het nut op zich van het gebruik van het medium film te beschrijven.

Deel 4.2. Fascisme, inleiding, het medium film

Definitie van de Beeldende Kunst. Voor een kunstenaar, om een afbeelding van een onderwerp mogelijk te maken, in de zin van geloofwaardig te maken voor een kijker, schijnen een aantal regels geboden te zijn, waarvan ik in de literatuur enkele genoemd heb gevonden, die mij hier het vermelden waard lijken.

Naar ik mij herinner werd in literatuur gesteld, dat "het in de beeldende kunst weergeven van personages en voorwerpen, deze personages of voorwerpen door afbeelding verstild laten lijken te zijn geworden, door het ontbreken van vrijheid voor de personages of voorwerpen binnen het kader van de verhaallijn (literatuur en theater), of binnen het kader van het beeld (schilderij en beeldhouwkunst). En dat de kunstenaar, om deze weergave geloofwaardig te kunnen maken tegenover de kunstkijker hij de taak had de behoefte aan vrijheid van het weergegevene (de personages) eerst te elimineren voordat dit onderwerp geschikt zou kunnen zijn om afgebeeld te worden. En dus ter onderwerp voor de beeldende kunst alleen die onderwerpen gekozen mochten worden die een zodanige perfectie uitstraalden in het leven dat bij de kijker de behoefte om het verhaal of het beeld te veranderen afwezig zou zijn. Welke situatie slechts drie typen onderwerpen mogelijk zou laten voor de kunstenaar om af te beelden. Zijnde achtereenvolgens: 1. De Perfecte God of Heldenrol (foutloos zijn), en 2. De Eigen Baas of Zelfcriticus (al gestraft of beloont zijn), en 3. De Eeuwigdurende Toestand oftewel het stilleven (al dood zijn). Perfecte goden of helden waren niet gevoelig voor de kritiek van de kijker, -dit is de behoefte bij de kijker het weergegevene te belonen of te straffen -, omdat ze boven het machtsniveau van de kijker verheven waren. De zelfcriticus of eigen baas waren niet gevoelig voor kritiek van de kijker, omdat zij tijdens het verhaal of in het beeld al schuld, spijt, en bescheidenheid getoond hadden ofwel zichzelf daar al de hele tijd aan het belonen waren. Het doel van de kunstenaar moest daarom omvatten de zwakke kant van de menselijke aard of de wereldse aard te overwinnen. En de kunstenaar moest kunnen herkennen in de wereld perfectie, en/of bescheidenheid, en/of de dood.

Tragedie en Komedie zouden volgens mijn literaire bronnen speciaal uitgevonden zijn om aan deze eisen van de kunst te kunnen voldoen. Waarbij elementair zou zijn dat de (hoofd)personages van het verhaal verrast worden en steeds verrast worden maar de kijker juist nooit, en daarbij dat indien de kunst goed gemaakt was, de kijker in tegenstelling tot de onderwerpen in het afgebeelde, het gehele verhaal door het slot van het verhaal moest kunnen voorspellen. En daarbij zou het slot bij de Tragedie een minderwaardig einde voor de personages of onderwerpen moeten inhouden, en bij de Komedie een belonend lot.

De definitie van Pornografische kunst word in mijn literaire bronnen omschreven als: gefaalde kunst, die wel ten doel had iets af te beelden dat af was, maar hier niet in slaagde en juist wel bij de kijker een behoefte opwekte iets aan de afgebeelde personages of voorwerpen te willen veranderen. Dus dat heden in het Westen de term porno voor ons min of meer seksfilm is gaan betekenen is niet etymologisch correct, en de werkelijke betekenis is meer: "gefaalde en dus opruiende kunst".

Typerend pornografische elementen in een kunstwerk werden geacht te zijn: het in een kunstwerk noemen van bestaande plaats en tijdnamen.

Deel 4.3. Fascisme, inleiding, prostitutie

Prostitutie, in de oorspronkelijke betekenis: pro-stitutie, heeft volgens mij niet zozeer een maatschappij hervormende bedoeling gehad, als wel gewoon een beroepsmatige bedoeling, maar had wel mijns inziens als voorwaarde de maatschappij schijnbaar te beledigen. De pro-stitutie, (-niet hetzelfde als het beroep van "publieke dame"; voor reizigers en ongetrouwde mensen-), was volgens mij uitgevonden voor jonge volwassenen die nog niet hun eigen plek in de maatschappij hadden gevonden, qua relatievorm of beroepstype, maar wel wilden kunnen pretenderen dit te hebben gevonden. Resulterend in specifiek sex -en machtsspellen, met als centraal element voor de klant (en voor de prostituee) het door middel van het magische bijgeloof rond sex, zijnde "sex als de verbintenis der ware liefde", het illusionair samenbrengen te kunnen bewerkstelligen van verschillende beroepen of verschillende maatschappelijk posities, die niet verenigbaar zijn in de echte maatschappij ("-stitutie"). Een voorbeeld vind ik: de bekende baas met de secretaresse. Doel van dit seksspel in de prostitutie lijkt mij te zijn, een klant die een baantje aangenomen heeft als baas maar liever secretaris zou zijn, via de prostituee wel in de rol van zijn verlangde functie, de kans krijgt zich een secretaris te laten voelen tijdens de sessie. De pro-stitutie diende ervoor een andere levensfunctie uit te proberen zonder deze ook echt uit te hoeven oefenen. In de oorspronkelijke pro-stitutie besloot steevast de klant na het rollenspel, tevreden zijn probleem verwerkt te hebben, beide rollen in zijn leven tabee te zeggen en nieuw baantje nummer drie te gaan uitproberen. Welk proces net zolang herhaald werd totdat de klant (of de prostituee) wel hun gelukzalige eigen plaats in de maatschappij (stitutie) vonden, op gebied van relatie of werk, en uiteindelijk wel een zelfverantwoordelijke volwassene waren geworden.

Overigens, oudtijds, schijnen prostituees en hun klanten, bij hun onderlinge zakelijke uitwisselingen ook een eigen, en niet met andere gemeenschappen inwisselbare, munteenheid te hanteren.

Deel 4.4. Fascisme, inleiding, de clandestiene seksfilm

Ten aanzien van de seksfilm industrie heb ik de indruk gekregen, dat iedere film daarin voornamelijk van crimineel doel is en door criminelen gemaakt is. Deze mening leg ik hier volgend uit door middel van mijn volgende observaties betreffende seksfilms.

In de seksfilm industrie bemerk ik, via publieke "normale" seksueel getinte films tot en met wat stukjes uit seksfilmindustrie films, in de verhaallijnen wel eens terugkerende moreel foutieve thema's op, die ik hier volgend zou willen opnoemen, (op volgorde van afnemende misdadigheid).

Ten eerste: Dit was inderdaad! (achteraf gezien) toevallig je ware geliefde, waar je het mee deed, dus je was niet een vunzig overspelig zwak mens.

Ten tweede: Het gebeurde inderdaad! (achteraf gezien) volledig per ongeluk, dat je het met iemand deed, dus je was niet een vunzig overspelig zwak mens.

Ten derde: dat waren inderdaad! (achteraf gezien) de normale gedragsgewoontes in dat tijdvak uit de geschiedenis, dus je was niet een vunzig overspelig zwak mens.

Als er nog een nummer 4 is in de verhaallijnen dan heb ik die nog niet opgemerkt. Maar misschien kan ik nog toevoegen een semi nummer 5: namelijk zijnde de seksfilm zelf, met als nut aan te tonen dat dit inderdaad! heus wel een rechtschapen activiteit van jou was, omdat de andere mensen altijd rechtschapen films maken.

Verder, betreffende de criminele indruk die seksfilms op mij geven. In veel verhaallijnen in seksfilms bemerk ik vaak een in de basis misdadig gedrag welk mijns inziens overeenkomend lijkt met het oudtijds beschreven gedrag van misdadigers, zoals ik hiervoor beschreven heb in het "Deel 1.3.2. de Duivel, en criminaliteit". Namelijk, de meeste seksfantasieën die in de seksfilm aan bod komen, lijken mij van een bepaald standaard format van een moreel foutieve herkomst, welke ik hier volgend zal beschrijven.

Mijn indruk uit de maatschappij, via media enzovoorts, is dat de instelling heerst bij vrijgezellen dat je in je leven eerst je zaakjes op orde te moeten hebben qua werk of huis ("buiten") voordat de vrijgezellen vinden het recht te hebben op een seksuele partner en een intieme relatie aan mogen gaan met iemand ("thuis"). In seksfilms bespeur ik steeds het verlangen dit via "buiten" "thuis" te komen, in het leven valsief te overhaasten, en via de seksfantasie valsief mogelijk te maken, door middel van een vervangend status symbool. Bijvoorbeeld de seksfilm-fantasie: publiekelijk seks in een restaurant. Op mij wekt deze fantasie de indruk afkomstig te zijn van een persoon die vind dat hij pas een partner mag als hij haar eerst mee uit heeft genomen of wellicht pas als hij een etentje kan betalen. Maar welke persoon vervolgens zijn zelfbedachte oplossing in zijn eigen zoektocht naar seks verkeerd inschat, en in plaats van zijn etentje, het restaurant de oplossing van zijn probleem laat bieden. Of bijvoorbeeld de seksfilm-fantasie met het uitbreken van orgieën. Deze lijkt mij afkomstig te zijn van mensen die van zichzelf vinden dat ze pas een partner mogen hebben als ze het respect hebben gekregen of de acceptatie hebben gekregen van een grote groep mensen. Of met andere woorden als ze "erbij horen". En door de misdadige haast en ijdelheid zichzelf in het leven te vroeg geslaagd te willen voelen, vervolgens hun oplossing direct bij de groep gaan zoeken.

Een venijniger kant van de misdadige seks(film)fantasie is volgens mij als "buiten" nog niet geregeld is in het leven van de fantast, maar daarmee nog competities en concurrentie en al dat met mensen uitgestreden moeten. Gebruikt namelijk een criminele persoonlijkheid dit nu voor zijn vervangende status dan kunnen mijns inziens door de zodanig ontstane format van "vechten en vrijen tegelijk" sociaal zelfdestructieve en gevaarlijke relaties tussen mensen ontstaan.

Deel 4.5. Fascisme, inleiding, het snuff-porno circuit

De snuff-porno-industrie (maar eigenlijk ook mijns inziens de porno-industrie) heeft naar mijn mening weinig te maken de seksfilmindustrie, maar dient er vooral voor om met beeldmateriaal en/of door middel van de magische werking van de kunst, te omzeilen dat er geen rationele gerechtelijke procedure voor handen is om mensen, die verdacht worden een maatschappelijke fout te hebben gemaakt, te kunnen berechten.

Via beeldmateriaal wordt mogelijk bedoelt aan te tonen, dat bepaalde medemensen geacht worden zonder "klasse" te zijn, (klasseloos inzake familie of inzake professie), en door deze mensen in beschamende posities op beeld te zetten, het makkelijker te maken deze mens te kunnen laten elimineren door derden. De fascistische bewegingen die hiervan gebruik maken hebben volgens mij gemeenschappelijk, -tussen alle seks en geweld door-, vooral gericht te zijn op geld en de herverdeling van geld. Op hun films komt altijd weer terug een strijd om geld. In de seksfilmindustrie kun je je volgens mij nog wel indenken dat voor die makers belangrijk is, een constante strijd om welke persoon bij welke persoon hoort, en ook nog wie daarbij wiens regels gebroken heeft en wie daarbij degene is die een fout heeft gemaakt. Maar op het moment dat er een ruzie over geld verschijnt, (of over bezit), moet je mijns inziens concluderen dat de film van fascistische bron moet zijn.

Dit fascistisch gedrag, is mijns inziens de seksfilm-industrie binnen geslopen, en heeft zodanig de porno-industrie doen ontstaan. In het pornoverhaal zie ik vaak een wedijver uitgebeeld, bijvoorbeeld wie er het best is in de liefde, of wie er het minst hypocriet is of wie er het minst egoïstisch is, etc. Uit de verhaallijnen in pornofilms maak ik mijns inziens op dat deze uit de fascistische industrie voortkomen, welke industrie er mijns inziens op gericht is, bewijs te verzamelen of een procedure te vinden, om mensen die verdacht worden misdadig of klasseloos te zijn in familiaire aangelegenheden, te executeren. Overigens, aangezien de term "pornografie" eigenlijk etymologisch incorrect is om een bepaald type kunstgenre mee aan te duiden gebruik ik zelf voor porno-films de term seksueel-fascistische films.

Kijkend naar pornofilms valt mij op dat daar meestal seks en geweld op een mijns inziens onprocedurele, en dus mijns inziens verkeerde manier door elkaar zijn gaan lopen. Mijn enige bezwaar tegen de seksfilm-, de pornofilm-, en de geweldsfilm("snuff")-industrie, is het daar blijkbaar ontbreken van een (rechts) procedure tussen de mensen. In al het beeldmateriaal wat ik heb gezien, lijkt het mij dat men daar op alleen maar gevoelsbasis het recht probeert te laten geschieden. Wat naar mijn opvattingen een criminele activiteit is.

Uit de fascistische hoek stamt volgens mij de houding een ander mens wanneer die misdadig geacht wordt, voor een dier uit te schelden. Al van oudsher is mijns inziens hiervoor bedacht de term "beest", om daarmee een misdadig mens aan te kunnen duiden, omdat men het achtte dat een dier niet schuldig is voor zijn onwetendheid maar een mens altijd juist wel. Dit omdat een dier gezien werd als een lagere schepping, en de mens als een hogere schepping. Maar daarnaast werd mijns inziens in oude tijden een dierlijke vergelijking op een mens nooit beledigend bedoeld indien daarbij het dierlijke symbolisch bedoeld werd. En stond het diersymbool daarbij symbool voor: niet bewuste gevoelens en gedragingen die de eigenaar ervan wel uitoefende in zijn leven.

De opvattingen rond het onderscheid tussen mens en dier in letterlijke zin des woords, -en niet in de symbolische zin des woords-, vond ik onder de oudtijdse regels bij oorlogsvoering. De enige informatie die ik daarover vond stamt uit de tijd van 2000 jaar geleden, betreffende de Romeinse oorlogsvoering destijds. Ik zal deze informatie hier volgend vermelden.

In het algemeen golden in die tijd indien er een oorlog uitbrak in alle Westerse landen, naar ik vond in de literatuur, de volgende regels. Bij een oorlog vocht eerst de adel (koningen en legers) van het ene land tegen dat van het andere. De groep adel die won (door zich niet over te geven) kreeg de heerschappij over de bevolking van de overwonnen adel. Vervolgens konden aan die bevolking culturele aspecten opgedrongen worden, en bij hun professies verwisselt worden. (Dit laatste werd genoemd slavernij). Op het grondgebied waar een oorlog heerste kon het aanvallende leger vier verschillende typen inwoners tegenkomen. Eerst werd aan de ontmoette persoon gevraagd of deze tot het volk in oorlog behoorde. Zo nee, dan kon deze doorlopen. Zo ja, dan werd er gevraagd naar zijn burgerlijke rang. Indien de rang van adel was, ontstond er een tweestrijd tot de adel wel boog voor de nieuwe heerser. Was de persoon niet van adel, maar tot de bevolking behorend, en droeg deze nog wel zijn daar geldend professioneel kleed (rang), dan ontstond er een tweestrijd tot de burger wel boog voor de nieuwe heerser. Zijn rangtekenen werden daarna dan mogelijk verwijdert en er werd hem mogelijk een nieuwe baan toegewezen.Was de persoon lid van de bevolking, en had hij de tekenen van zijn professie wel al afgedaan, -een teken van overgave-, dan wees het gewonnen leger hem mogelijk een nieuwe baan toe.

Als een persoon in de tweestrijd verloor, ("het eerst bloed lekte"), maar niet de nieuwe koning bij zijn kring wilde accepteren, dan werd de persoon gedood. In dit laatste geval, werd de persoon beoordeeld niet een mens te zijn geweest maar een dier, omdat de persoon blijkbaar niet in staat was de macht van de gevestigde orde te kunnen respecteren. Oudtijds gold namelijk dat het verschil tussen mens en dier bestond uit het wel of niet in staat zijn om machtshiërarchieën te kunnen onderscheiden. Het verschil tussen mens en dier namelijk werd geacht te zijn, veelzijdigheid tegenover enkelheid. Want mensen zouden allen verschillende aarden en kwaliteiten bezitten ten opzichte van elkaar, zowel "naast" elkaar als wel "boven" elkaar, maar een dier werd geacht ten opzichte van zijn soortgenoten altijd maar eenzelfde kwaliteit te bezitten (ook symbolisch gezien). Wie oudtijds beweerde te kunnen wat een ander mens deed, zonder dit eerst geoefend of geprobeerd te hebben, werd uiterst verdacht aangekeken, en steeds uitgedaagd tot gevechten, om op deze manier praktisch te testen of deze persoon geëxecuteerd zou moeten worden. Zolang een persoon besef toonde van verschil in kunden tussen mensen, en besef van machtshiërarchie, werd men gezien een mens te zijn.

In geval een persoon tijdens een tweestrijd in de oorlog, verloor, en daarbij wel de winnaar als nieuwe "moeder" accepteerde, en zich wel overgaf ("slavernij"), maar de winnaar dit niet accepteerde en de verliezer dwong tot smeken voor zijn leven, (wat gezien werd als een afgedwongen misdadig gedrag: "Biedende Onderdaan"), dan werd de winnaar door eenieder die ervan te weten kwam als misdadiger opgejaagd. Erger, als nu de winnaar de zich overgevende verliezer doodde, dan werd deze winnaar beschouwd als een dier omdat hij de machtshiërarchie der mensen niet erkende. (Overigens, komt daar vandaan dat oudtijds bij oorlogen wel eens het lijk van -in onze opvatting- mensen gegeten werd (kannibalisme), maar oudtijds vond men in die gevallen dat men juist netjes aangetoond gewoon diervlees at).

Deel 5. Vredestichters of onkundige oorlogszuchtigen?

Ik heb de vage indruk dat de mensen die mij aanvallen hun seksualiteit aanwenden om relaties met anderen te binden of een smaakaanduiding te geven betreffende hun keuzes in hun leven.

Mijn indruk betreffende de groep mensen die mij in het heden aanvalt is dat deze groep zich democratisch of dictatoriaal lijkt op te stellen, door een getoonde houding naar een gelijkschakeling met anderen te streven betreffende gedrag of levenswijzen. (Een gelijkschakeling met mij door hun vervolging jegens mij). Maar mij is vooralsnog onduidelijk of deze groep zich hierbij aan de gebiedende of aan de opvolgende kant van democraten of dictatoren wil bevinden. Hierdoor brengen zij mijns inziens in hun communicaties jegens anderen mogelijk een vertekend beeld van zichzelf over; namelijk bijvoorbeeld een schijnbare boodschap van vrede terwijl zij eigenlijk oorlogszuchtigen zijn, -of andersom. Maar, in ieder geval, lijken mij deze mensen fascistisch (staatsstichters). En als zodanig hebben zij zich mijns inziens aangetrokken gevoeld tot fascistische groeperingen.

Het wel of niet tegen zijn op een leider van een fascistisch bewind, nadat deze leider en zijn groepering verslagen zijn geweest, zodat door hun "val" uit hun plek in de gevestigde orde deze groepering al crimineel-fascistisch lijkt, bevat een valkuil. Afgezien van de moeilijke afweging omtrent "het succes er eens te zijn geweest maar het falen van weer verdwenen te zijn", geeft mijns inziens het in gedachten de schuld geven van een gehele beweging aan een enkele leider een verborgen zwakke opstelling weer. Namelijk symbolisch gezien, heeft een eenling meer ongelijk in een groep dan meerdere mensen, en kan deze eenling mijns inziens hierdoor verdacht gefantaseerd worden van neurotische instelling tot en met gekte. Maar ik denk dat een persoon die onbewust nodig heeft een ander valsief te minachten, door dit gedrag verraad een door zichzelf niet geaccepteerde, een door zichzelf verguisde en geminachte verborgen liefde te hebben voor die ander. En in het geval van een valse minachting voor een oorlogszuchtig leider, hierdoor ten toon spreidt in zijn of haar leven een door zichzelf "onterecht" geachte liefde te hebben gehad voor zo'n leider. Een oorlogszuchtige is eigenlijk een soort van vreemdmaker, omdat hij of zij andere mensen van zich probeert te verwijderen. Aangezien de valse minachter in mijn voorbeeld zich schaamt voor zijn gevoelens, vermoed ik dat hier waarschijnlijk stiekem een saamhorigheid met een oorlogszuchtige gezocht is op een andere vlak dan het "bekendmaken", omdat mijns inziens het "bekendmaken" zelf niets verkeerds inhoudt. Zodat ik hier vermoed aanwezig te zijn een clandestiene familiaire relatie. Maar tevens een familiaire verhouding waarbij enerzijds het "vreemdmaken" eigenlijk ook al niet op zijn plaats moet zijn geweest omdat de "vreemd-maker" de "bekendmaker" blijkbaar niet overtuigd heeft, maar waarbij anderszijds de "bekendmaker" zijn fout vooral aan zichzelf heeft willen wijten uit ijdelheid.

Deel 6. Nederlands fascisme

Ik heb de indruk dat mensen die heden ten dage met fascisten en hun milieu te maken hebben gehad, steeds twee dingen door elkaar halen, namelijk een afkeer voor iemands beroepskeuze door elkaar halen met de mate waarin iemand binnen zijn of haar beroep gelijk heeft. Als heden ten dage verschillende mensen niet meer binnen eigen kring maar in de maatschappij clandestien voor eigen rechter gaan spelen, lijkt mij dit voor mensen die niet eerder in aanraking zijn geweest met burgerrechterlijke zaken, een situatie waar voor hun moeilijk de voor- en tegen kanten van in te schatten zijn, zodat deze mensen zich door de onduidelijkheid van de situatie alleen al zich mee zouden kunnen laten slepen de verkeerde kant uit.

Vooral ook in situaties waarbij personen niet in voldoende mate uitstralen beroepsmatig aanwezig te zijn, wat mijns inziens het geval is bij nieuw opkomende fascisten met een ietwat nog te bescheiden presentatie, neigt de burger mijns inziens langer dan nodig is vast te houden aan het eigen beroepsmatig gedrag, welke situatie het geheel nog minder soepel kan laten verlopen.

Daarnaast is er vooral ook in situaties die geheel verstoken zijn van een procedure mijns inziens een neiging te grijpen naar een bepaalde vorm van instinctief gedrag, waarvan de basis is, zoals aan een instinct eigen is, uiterst individueel te reageren. Een voorbeeld hiervan vind ik het volgende. Volgens mij zijn er twee aan elkaar gerelateerde typen van primaire aanpak mogelijk om een onwillekeurige (levens)situatie te kunnen verbeteren. Namelijk ten eerste het toevoeg-type, en ten tweede het wegneem-type.

Het lijkt mij dat als men experimenteel onwillekeurig mensen vraagt wat zij zouden willen doen om een bepaald experimenteel probleem te verbeteren, dan zou ik verwachten dat ongeveer de helft van de mensen als primair antwoord ter oplossing iets zoekt om toe te voegen aan deze situatie, en de andere helft van de mensen als primair antwoord iets zoekt om weg te nemen van deze situatie. Bijvoorbeeld: hoe zou u de stad willen verfraaien: toevoeger: "wat mooie dingen bijplaatsen", wegnemer: "wat lelijke dingen weghalen". Waarbij mijns inziens beide groepen integer verwachten een goede oplossing aangeboden te hebben.

Als nu mensen van deze twee verschillende types, omdat zij zich bijvoorbeeld met elkaar in een co-dependance bevinden, elkaar op nog weer een ander vlak ontmoeten, lijkt mij dat hier geldt zoals voor allerlei situaties geldt: namelijk, dat als mensen verschillende beroepsgroepen niet onderscheiden, maar zich met ieder anders goed functionerend lid van de maatschappij willen meten alsof het competenten (van competitie) zijn binnen de eigen doelgroep, dat allerlei menselijke verwikkelingen spaak kunnen gaan lopen.

Deel 7. "Kunt u dat bewijzen?"

Kunt u dat bewijzen?

Ehm, relatief gezien of absoluut? Ik heb namelijk echt even geen zin in ruzie nu. Ik heb namelijk mijn strijd al gewonnen, want ik leef op een andere plek dan u. Zeg eens, waarom heeft u eigenlijk het gevoel dat u gebrek aan levensruimte heeft, kan ik u helpen, wilt u er met mij over praten, in detail in detail in detail.

Deel 8. Oudtijdse visie op ziekten en oudtijdse geneeskunst

Overigens, wat betreft oudtijdse literaire bronnen omtrent ziekten en geneeskunst het volgende: Oudtijds werd geschreven: "het eerste wat een persoon merkt als bij deze persoon een ziekte aan het ontstaan is, is bij hem of haarzelf een verschoven waarneming van de tijd. De gebeurtenissen om hem of haar heen zouden naar ik mij herinnerd daarbij lijken vertraagd of versnelt te gaan plaatsvinden. En dit zou gebeuren omdat het lichamelijke groeiproces, -oudtijds verwant geacht aan het belevingsproces van het levend wezen, zou gaan vertragen, omdat het lichaam de groei-energie (van 's nachts als men slaapt) nu ging gebruiken voor genezingsenergie en herstel van wonden energie. De zieke persoon zou door zijn ziekte in verouderingsgroei gaan vertragen en achter gaan lopen op gezonde mensen. (Volgens oud Griekse informatie en 17e eeuws Europees). En zolang een persoon een ziekte had zou deze persoon in levensleeftijd stil blijven staan (c.q. "jong blijven").

Het tweede wat zou gebeuren bij het ontstaan van een ziekte, zou volgens oude bronnen zijn, het optreden van gevoelens en droomonderwerpen, passend bij de ziekte maar niet passend bij de patiënt. In die zin dat de patiënt bij vlagen gevoelens kreeg en gedachten met de waarneming dat deze niet bij zijn karakter passen. (Informatie uit de 17e eeuw).

Ten derde, als de patiënt uiteindelijk de ziekte kreeg werd oudtijds dit opgevat te zijn: een lichamelijke toestand, niet passend bij de patiënt zijn of haar innerlijke of gezonde aard of gezonde lichamelijke vorm.. (Informatie 17e eeuw). En tegen dit alles gold als medicijn: een dieet van kruiden en voedsel van (lichamelijk) tegengestelde werking aan die van de ziekte, net zolang tot de patiënt weer beter was. En tegen de meest algemene en meest chronische ziekten stond hiertegen standaard bij de maaltijd op tafel: o.a. peper, zout, suiker, wijn, olie en azijn. (Informatie uit de 15e eeuw Europa).

Einde van het geschreven stuk (24 pagina's).

Geschreven door een rechtsstudente.